Overheidswerkgever belanghebbende bij toekenning WW-uitkering

Ambtenarenrecht

Een overheidswerknemer vraagt na het einde van zijn dienstverband een WW-uitkering aan. De WW-uitkering wordt toegekend op basis van een werkweek van 25 uren en 25 minuten. Een afschrift van het toekenningsbesluit wordt aan de werkgever gezonden. De werkgever maakt hiertegen bezwaar en stelt dat de WW-uitkering vastgesteld dient te worden op basis van een arbeidspatroon van gemiddeld 25 uren per week.

In de juridische procedure die volgt komt de vraag aan de orde of de werkgever aangemerkt kan worden als belanghebbende bij dit besluit (tot toekenning van een WW-uitkering). De rechtbank is van mening dat dat niet het geval is zodat de werkgever ook geen bezwaarrecht toekomt. De Centrale Raad van Beroep komt tot een ander oordeel en bepaalt dat een overheidswerkgever wél kan worden aangemerkt als belanghebbende bij een dergelijk besluit (CRvB 3 maart 2004, JB 2004, 188).

Bestuursorgaan als (derde)belanghebbende

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldt dat uitsluitend een belanghebbende bezwaar en beroep kan instellen tegen een besluit. Een belanghebbende is ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’ (artikel 1:2 Awb). Voor het ambtenarenrecht geldt dat in de regel alleen de ambtenaar aan wie het besluit is geadresseerd belanghebbende is bij het besluit.

Er is niet snel een andere (derde)belanghebbende bij het besluit aan te wijzen. In de hiervoor beschreven casus heeft de ambtenaar een WW-uitkering aangevraagd. Duidelijk is dat de ambtenaar rechtstreeks bij het toekenningsbesluit is betrokken en derhalve belanghebbende is. De vraag is of ook de werkgever derdebelanghebbende kan zijn bij een dergelijk besluit.

De uitspraak

In onderhavige casus stelt de Raad allereerst vast dat de overheidswerkgever kan worden aangemerkt als (derde)belanghebbende bij een besluit tot toekenning van een WW-uitkering. De Raad overweegt dat uit de wet voortvloeit dat de kosten van de aan de overheidswerknemer toegekende WW-uitkering op de werkgever worden verhaald. Er bestaat derhalve een rechtstreeks verband tussen de toekenning van de WW-uitkering aan de overheidswerknemer en het verhaal van de uit die toekenning voortvloeiende kosten op de werkgever. Gelet hierop is de Raad van oordeel dat de werkgever een voldoende actueel en concreet belang heeft bij het besluit tot de toekenning van een WWuitkering aan de werknemer. Het besluit beïnvloedt rechtstreeks de financiële positie van de werkgever.

Vervolgens gaat de Raad in op de omstandigheid dat het verhaal op de werkgever door middel van een afzonderlijk besluit geschiedt. Deze omstandigheid leidt volgens de Raad niet tot een andere conclusie. Daarbij wijst de Raad op het bepaalde in (artikel 129b van) de Werkloosheidswet waarin de beroepsmogelijkheden van de werkgever bij het verhaalsbesluit beperkt worden. Dit artikel bepaalt namelijk dat “het bezwaar of beroep tegen het verhaal (…) niet gegrond kan zijn op de grief dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld”. De werkgever kan dus niet bij het verhaalsbesluit aanvoeren dat het arbeidspatroon onjuist is vastgesteld. Hij moet dit als derdebelanghebbende doen bij het bezwaar tegen het toekenningsbesluit.

Eerdere jurisprudentie

De vraag of een (overheids)werkgever derdebelanghebbende kan zijn bij besluiten in het kader van de sociale zekerheid, is al eerder in de jurisprudentie aan de orde geweest. Zo heeft de Centrale Raad van Beroep eerder bepaald dat de werkgever als belanghebbende kan worden aangemerkt bij besluiten met betrekking tot aanspraken op een werkloosheidsuitkering ingevolge het Besluit Werkloosheid onderwijs en onderzoekpersoneel (BWOO). De redenering was hetzelfde: de toekenning van de uitkering beïnvloedt rechtstreeks de financiële positie van de werkgever (CRvB 17 mei 2001, LJN-nummer AB2013).
Ook heeft de Raad, na inwerkingtreding van de Wet Pemba (Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschikten) bepaald dat iedere werkgever als belanghebbende kan worden aangemerkt ten aanzien van een besluit over een WAO-uitkering (CRvB 12 februari 2001, LJN-nummer AB1542). Dit geldt niet alleen voor de eigen risico dragende werkgever (voor wie het WAO-besluit rechtstreeks financiële gevolgen heeft) maar ook voor de niet eigen risico dragende werkgever. Een WAObesluit kan namelijk ook voor deze werkgever op een later moment leiden tot een verhoogde premievaststelling.

Aanvang bezwaartermijn

De bezwaartermijn voor de werkgever begint pas te lopen nadat het toekenningsbesluit (ook) aan hem is toegezonden.

Een werknemer vraagt een werkloosheidsuitkering aan op grond van het Besluit Werkloosheid onderwijs en onderzoekpersoneel (BWOO). De uitkering wordt toegekend met het voorbehoud dat de verwijtbaarheid van de werkloosheid nog getoetst moet worden. Van dit tweede besluit wordt een afschrift aan de werkgever gezonden. Vervolgens wordt het besluit genomen dat geen sprake is van verwijtbare werkloosheid en dat er geen consequenties zijn voor de uitkering. Dit tweede toekenningsbesluit wordt echter niet aan de werkgever toegezonden, die daar wel om had verzocht.
De werkgever ontvangt enige tijd later het verhaalsbesluit en maakt daartegen bezwaar. Hij neemt pas in deze procedure kennis van het tweede toekenningsbesluit. De werkgever maakt tegen dit besluit alsnog bezwaar.

De Centrale Raad van Beroep stelt dat een in stelsel waarin een aanspraak van een werknemer op een BWOO-uitkering krachtens een wettelijk voorschrift in belangrijke mate wordt verhaald op de rijksbijdrage van de instelling waarbij die werk nemer in dienst was, artikel 3:41 van de Awb meebrengt dat besluiten omtrent de uitkering ook aan de werkgever bekend gemaakt dienen te worden. Pas na bekendmaking vangt de bezwaartermijn aan (CRvB 22 maart 2004, TAR 2004, 92).

Tips

De overheidswerkgever heeft de mogelijkheid om tegen het toekenningsbesluit van een WWuitkering aan een werknemer bezwaar te maken. Dit was eerder al vastgesteld voor toekenningsbesluiten op grond van de WAO en het BWOO. Bezwaar moet tijdig gemaakt worden tegen het toekenningsbesluit. Bij het verhaalsbesluit is het niet meer mogelijk om bezwaar te maken tegen het feit dat de uitkering ten onrechte of op een te hoog bedrag is vastgesteld. De overheidswerkgever moet een afschrift ontvangen van het toekenningsbesluit. De termijn voor bezwaar vangt pas aan op de dag na de bekendmaking van het besluit aan de werkgever.

Ontvang onze publicaties

Ontvang ons cursusaanbod

Volg ons op social media

Gerelateerde publicaties

Eerdere publicaties

Latere publicaties

Ambtenarenrecht
Ambtenarenrecht