Flexibele detachering?

Ambtenarenrecht

Wanneer ontstaat na een reeks tijdelijke aanstellingen een vast dienstverband? Telt een detacheringsperiode mee voor de bepaling of sprake is van een vast dienstverband? Deze vragen zijn onlangs in een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep aan de orde gesteld.

Casus

Een overheidsorganisatie detacheert enkele malen een ambtenaar bij een andere overheidsorganisatie. De organisaties sluiten onderling een zogeheten plaatsingsovereenkomst af, waarin onder meer wordt bepaald dat op de ambtenaar in kwestie de rechtspositieregelingen van de uitlenende organisatie van toepassing zijn. Na enige tijd besluit de inlenende organisatie de gedetacheerde ambtenaar een tijdelijke aanstelling te geven, waarna deze nog twee maal wordt verlengd. Uiteindelijk wordt de ambtenaar medegedeeld dat zijn dienstverband na de laatste verlenging van rechtswege zal eindigen.

In deze zaak komt de vraag aan de orde of een vast dienstverband is ontstaan. Telt de detacheringsperiode die aan de tijdelijke aanstellingen voorafgaat mee voor de berekening of sprake is van een vast dienstverband?

Flexwet

Wanneer ontstaat een vast dienstverband? In de meeste rechtspositieregelingen voor ambtenaren is aansluiting gezocht bij de Wet Flexibiliteit en Zekerheid (Flexwet).

De belangrijkste bepaling uit de Flexwet (die in vrijwel alle ambtelijke rechtspositionele regelingen is overgenomen) bepaalt dat een tijdelijke aanstelling als een vaste aanstelling geldt met ingang van de dag dat een termijn van 36 maanden wordt overschreden. Periodes die tussen twee aanstellingen in liggen, tellen bij deze termijn van 36 maanden mee als de tussenliggende periode niet langer is dan drie maanden. Ook geldt een tijdelijke aanstelling als vaste aanstelling vanaf de dag dat voor de vierde maal een tijdelijke aanstelling wordt gegeven.

Voor de CAR/UWO geldt dat bij de 36- maanden-termijn het niet van belang is of sprake was van één of meer tijdelijke aanstellingen. Dit in tegenstelling tot het ARAR en de CAP waarbij geldt dat bij het verstrijken van de 36-maanden-termijn van maar één tijdelijke aanstelling niet automatisch een vaste aanstelling volgt.

Bij zowel de 36-maanden-termijn als de keten van vier aanstellingen doet het onderscheid tussen een aanstelling voor bepaalde of onbepaalde tijd niet ter zake. Ook de grond van aanstelling is hierop niet van invloed.

Uitzonderingen

Op de hiervoor genoemde 36-maanden-termijn bestaan twee uitzonderingen. De eerste uitzondering betreft de tijdelijke aanstelling bij wijze van proef. Daarvoor geldt een maximale termijn van 24 maanden, inclusief eventuele verlengingen. Ook hierbij geldt de regel dat de vierde aanstelling een vaste aanstelling is. De tweede uitzondering betreft de aanstelling die is aangegaan voor een project met een eenmalig en uniek karakter. Deze aanstelling mag de 36-maanden-termijn overschrijden, als dit bij aanvang wordt aangegeven. Overigens geldt ook hier de regel dat de vierde tijdelijke aanstelling wordt omgezet in een vast dienstverband.

Terug naar de casus

Is in de geschetste casus een vast dienstverband ontstaan? In deze zaak is dit afhankelijk van de vraag of de detacheringsperiode die aan de tijdelijke aanstellingen voorafging, meetelt voor de berekening.

De Centrale Raad van Beroep overweegt dat de inlenende organisatie aan de medewerker de (volwaardige) vervulling van een ambtelijke functie heeft opgedragen. De Raad oordeelt vervolgens dat gegeven de aard en de inhoud van die opdracht de detachering op één lijn moet worden gesteld met een tijdelijke aanstelling. Gelet hierop is volgens de Raad na het verstrijken van de termijn van de derde tijdelijke aanstelling sprake van een vaste aanstelling, aangezien meer dan drie tijdelijke aanstellingen elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd. (Centrale Raad van Beroep 11 november 2004, TAR 2005/9)

In een andere (eerdere) uitspraak (Centrale Raad van Beroep 17 april 2003, TAR 2003/123) oordeelde de Raad onder meer dat bij detachering het dienstverband van de ambtenaar met het uitlenende bestuursorgaan blijft bestaan en dat impliciet buitengewoon verlof aan de ambtenaar wordt verleend gedurende de detacheringsperiode. Volgens de Raad is bij het inlenende bestuursorgaan sprake van een opdracht die op één lijn is te stellen met een tijdelijk dienstverband.

De Raad heeft in de besproken uitspraak dit eerdere oordeel als uitgangspunt genomen voor beantwoording van de vraag of de detachering meetelt in de reeks van vier tijdelijke aanstellingen. Nu de ambtenaar volgens de Raad door detachering bij het inlenende bestuursorgaan een tijdelijke aanstelling heeft verkregen, volgt daaruit dat deze op basis van de CAR/UWO meetelt in de reeks van vier tijdelijke aanstellingen.

Conclusie

Uit de besproken uitspraak blijkt dat detacheringen kunnen meetellen in de reeks van vier tijdelijke aanstellingen. Aangenomen kan worden dat dit tevens geldt ten aanzien van de 36-maanden-termijn. Het is dus belangrijk voor een bestuursorgaan om bij het eventueel aanstellen van een ambtenaar rekening te houden met een mogelijke eerdere detachering vanuit een ander bestuursorgaan.

Tip

Let als inlenend bestuursorgaan bij het tijdelijk aanstellen van een reeds eerder gedetacheerde ambtenaar extra goed op de 36-maandentermijn en de reeks van vier tijdelijke aanstellingen. Een in eerste instantie ‘flexibele’ oplossing kan anders ongewild leiden tot een vast dienstverband. Het bestuursorgaan dat toch een vierde tijdelijke aanstelling wil verlenen of de 36-maanden-termijn wil overschrijden, kan overwegen om tussen twee aanstellingen een periode van drie maanden te laten vallen.

Ontvang onze publicaties

Ontvang ons cursusaanbod

Volg ons op social media

Gerelateerde publicaties

Eerdere publicaties

Latere publicaties

Ambtenarenrecht
Ambtenarenrecht
Ambtenarenrecht