Het relativiteitsvereiste: is alles relatief?

Bestuursrecht

Per 1 januari 2013 is met de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Wab) het relativiteitsvereiste, zoals neergelegd in artikel 8:69a Awb, in werking getreden. Zie in dit kader ook de eerdere update 2011/2. Het relativiteitsvereiste houdt in dat de rechter een besluit niet vernietigt als het in strijd is met een wet of regel die kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Ruim een jaar na de invoering zijn de eerste uitspraken onder artikel 8:69a Awb gedaan en worden de gevolgen van de invoering van het relativiteitsvereiste zichtbaar. Deze update geeft een overzicht van de stand van zaken.

  • Binnen het omgevingsrecht is duidelijk geworden dat een concurrent in een ruimtelijke ordeningsprocedure op weinig rechtsnormen een succesvol beroep zal kunnen doen. De wet- en regelgeving strekt namelijk zelden tot het beschermen van zijn concurrentiebelang, zoals blijkt uit de uitspraak van de Raad van State van 11 september 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1146) en meer recent de uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant van 20 juni 2014 (ECLI:NL:RBOBR:2014:3352).
  • Buiten het omgevingsrecht wordt het relativiteitsvereiste nog sporadisch ingeroepen. Zodoende lijkt er sinds de invoering per 2013 niet veel te zijn veranderd: het relativiteitsvereiste gold tenslotte al per 2010 voor het omgevingsrecht via de Crisis- en herstelwet. Een opzienbarende zaak waar het vereiste buiten het omgevingsrecht speelde, ging over de onteigening van effecten en vermogensbestanddelen van SNS-REAAL en SNS-bank. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt kort en bondig dat de staatssteunregels van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en het toezicht op concentratie van ondernemingen op grond van de Mededingingswet niet strekken tot bescherming van de belangen van aandeelhouders. De 735 (!) appellanten trokken aan het kortste eind (ABRvS 25 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2265).
  • In het Sociale Zekerheidsrecht en Ambtenarenrecht lijkt het of het relativiteitsvereiste een kleine rol begint te spelen. Naar aanleiding van het bezwaar van de werkgever tegen de verleende WGA-uitkering van zijn werknemer, werd de WGA-uitkering ingetrokken. De werkgever beoogde echter met zijn bezwaar te bereiken dat aan de werknemer een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering zou worden toegekend. Het verweer van de werknemer die zich bij de rechtbank als derde-belanghebbende beriep op het verbod van verandering naar iets slechters nu hij niet zelf, maar zijn werkgever slechter af zou zijn, kan niet leiden tot de vernietiging van het besluit. (Rb. Oost-Brabant 20 juni 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:2702). De rechtbank Limburg oordeelde recent over het ontslag van een beroepsmilitair naar aanleiding van een ingetrokken verklaring van geen bezwaar op grond van de Wet veiligheidsonderzoeken. Het betoog van de militair dat defensie nadeel ondervindt van het wegvallen van hem als militair, is tevergeefs. De normen uit de Wet veiligheidsonderzoeken strekken immers niet tot bescherming van het organisatiebelang in enge zin. (Rb. Limburg 23 mei 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:4608).
  • Procedureel bekeken kan de bestuursrechter kiezen of hij de zaak eerst inhoudelijk bespreekt, of eerst het eventueel ontbreken van relativiteit bespreekt. In de zaak van de Raad van State van 27 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA1989) ziet de afdeling na inhoudelijke bespreking aanleiding het verzoek tot voorlopige voorziening af te wijzen en komt zij niet toe aan de vraag of de relativiteit ontbreekt. Andersom is echter ook mogelijk, zoals naar voren komt in de eerdergenoemde SNS-REAAL en SNS-Bank zaak. Doordat de relativiteit in deze zaak ontbreekt, staat het relativiteitsvereiste in de weg aan vernietiging van het bestreden besluit, inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden blijft achterwege. De bestuursrechter lijkt een inschatting te maken welke volgorde de meeste tijdwinst oplevert en daarvoor te kiezen.

Aandachtspunten voor de praktijk:

  • Het relativiteitsvereiste geldt alleen voor de fase van beroep bij de rechter. In de bezwaarfase moeten alle bezwaren van belanghebbenden dus wél worden behandeld. Gebeurt dit niet, dan kan de rechter de bestuurlijke lus toepassen omdat de beslissing op bezwaar niet zorgvuldig is voorbereid of niet deugdelijk is gemotiveerd.
  • De rechter heeft de verplichting om de relativiteitseis te hanteren. De rechter kijkt of het specifieke artikel kennelijk strekt tot bescherming van de belangen van de procederende burger. Bij twijfel over de strekking geldt het vereiste dus niet en zal hij de grond van het (hoger) beroep inhoudelijk beoordelen. Houd daar dus rekening mee bij de voorbereiding van een (hoger) beroep.
  • Als er niet voldaan wordt aan het vereiste, dan zal de rechter het besluit niet op de ingebrachte grond vernietigen: het leidt niet tot niet-ontvankelijkheid want de eiser of appellant blijft wel belanghebbende.

Ontvang onze publicaties

Ontvang ons cursusaanbod

Volg ons op social media

Gerelateerde publicaties